Als je leraren aan het woord laat over hun betrokkenheid bij onderwijsbeleid, krijg je een uniform antwoord: zij willen graag meer en beter betrokken zijn. Om ‘lerarenbetrokkenheid’, zoals het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) de pogingen om leraren bij beleidsvorming te betrekken noemt, te vergroten, zijn er de afgelopen jaren allerlei vormen van afstemming met leraren ingericht. Dat zijn deels traditionele vormen, maar ook allerlei vernieuwende aanpakken. Zo zijn er speciale ‘leraar-ambtenaren’ aangesteld op het ministerie, die naast hun baan als leraar op het ministerie werken en daar mee- en tegendenken bij beleid.
Er gebeurt heel veel rondom lerarenbetrokkenheid, maar ondanks alle inspanningen worstelt het ministerie nog steeds met de manier waarop leraren beter betrokken kunnen zijn bij beleidsvorming. In dit essay reflecteren we op die worsteling. We onderzoeken hoe een betrokken rol van leraren bij beleidsvorming er uit kan zien. We benaderen lerarenbetrokkenheid principieel als tweerichtingsverkeer: niet alleen de leraar betrokken bij beleidsvorming door het ministerie, maar óók eigen ideevorming door leraren en de rol van het ministerie daarin. Lerarenbetrokkenheid kan namelijk ook zelforganisatie betekenen. Het is niet alleen de leraar die meedenkt over beleid, het kan ook de leraar zijn die, door wel of niet het ministerie te betrekken, professionele standaarden ontwikkelt, die niet per se in het verlengde liggen van wat het ministerie eigenlijk wil. We onderzoeken de relatie, verhouding, omgangsvormen en manieren van interactie tussen leraren en het ministerie en richten ons daarbij specifiek op de vraag hoe het ministerie kan bijdragen aan lerarenbetrokkenheid bij beleid.