Maatschappelijke opgaven houden zich niet aan departementale grenzen. Daarom proberen overheden steeds meer over organisatiegrenzen heen samen te werken aan gedeelde opgaven. Dat gaat echter niet vanzelf. Bestaande grenzen zijn diep ingesleten en zijn zó normaal, dat opgavegericht samenwerken – als het gebeurt – vaak te maken krijgt met de pilotparadox: de uitzondering verandert niet de regel, maar bevestigt deze juist. Grenzeloos samenwerken gebeurt wel als uitzondering, maar wordt daarmee nog geen regel. Dat roept de vraag op hoe die beweging te kantelen is: grenzeloos samenwerken als regel, in plaats van als uitzondering. Om deze vraag te kunnen beantwoorden, moeten we eerst ‘uitpakken’ waarom dit niet zomaar een vraag, maar een dilemma is. Met andere woorden, waarom grenzeloos samenwerken nooit vanzelf zal gaan.
Eerst staan we daarom stil bij het begrip grenzeloos samenwerken. Het begrip is geformuleerd als een streven om naar toe te werken. De grenzen worden daarin gerelativeerd en dienstbaar gemaakt aan het werken aan de opgave. Dat is goed en interessant, maar het ontkent ook de essentie van overheidsorganisaties. Zonder begrenzing verandert de overheid in een bedrijf dat werkt aan één bedoeling, terwijl bij overheidshandelen eigenlijk altijd tegenstrijdige waarden aan de orde zijn. Die waarden kunnen alleen werkelijk bekrachtigd worden als ze ook vertegenwoordigd zin in toegesneden organisatie-onderdelen, Grenzen zijn dus ‘hinderlijk’, maar óók noodzakelijk. Net als de beweging naar grensoverstijgend werken. Dat maakt grensoverstijgend werken tot een inherent dilemma: tussen de logica en de waarde van de grens, én de logica en de waarde van het over grenzen heen werken, kijken en organiseren. Grenzen zijn nodig, maar over grenzen heen samenwerken is dat evenzeer.
In dit essay kijken we hoe we op twee manieren met dit dilemma om kunnen gaan. De eerste lijn is ontwerpend van aard: hoe zou het ‘nieuwe normaal’ van grenzeloos samenwerken eruit kunnen zien? Als we van A naar B gaan, hoe ziet B er dan uit? Daarvoor gaan we eerste dieper in op het concept grenzen: waar komen die ook alweer vandaan en wat raken we kwijt als we inderdaad grenzeloos gaan samenwerken? Hiermee komen we tot een herwaardering van grenzen, juíst als basis voor grensoverstijgend werken. Grenzen zijn nodig, om over grenzen heen samen te kunnen werken.
De tweede lijn is veranderkundig van aard: hoe is de beweging naar grensoverstijgend samenwerken te realiseren? Hoe komen we van A naar B? Vaak gehoord is de bewering dat het gewoon ‘niet kan’, of ‘niet mag’. Andersom wordt vaak gesteld dat het simpelweg een kwestie is van ‘doen’ en ‘durven’ en dan lukt het wel. In de praktijk zien we echter dat grenzen voortkomen uit een complex samenspel van structuren en gedrag. Serieuze verandering kan pas plaatsvinden als we de onderliggende gedragspatronen beter gaan begrijpen. Zo biedt het essay een perspectief op de belangrijkste patronen die de verandering lastig maken én die als aangrijpingspunt kunnen fungeren om de verandering van A naar B te realiseren. Hiertoe presenteren we drie strategieën die op vijf verschillende niveaus van het openbaar bestuur zijn toe te passen.