In dit essay reflecteren we vanuit een bestuurskundig perspectief op gemeentelijke post-COVID-19 herstelplannen en vooral op het omgaan met die alom tegenwoordige onvoorspelbaarheid. In de wetenschap dat het niet voorbij is als het over is, richten gemeenten zich thans op het vormgeven van post-COVID-19 herstelplannen. Als daarbij een ding zeker is, is het dat de toekomst waarop die plannen betrekking hebben onvoorspelbaar is. En de vraag dringt zich op hoe gemeenten in de context van die onvoorspelbaarheid toch kunnen (blijven) bewegen. Indachtig alle onvoorspelbaarheid over de toekomst kunnen we in dit essay niet stellen hoe een herstelplan eruit zou moeten zien, wat er concreet in moet staan en wat ‘goede’ of ‘foute’ beslissingen ten aanzien van de toekomst zouden zijn. Iedere gemeente is immers anders. Wat in Leeuwarden werkt, kan in Maastricht onbespreekbaar zijn. En wat in Amsterdam voor de hand ligt, kan in Boxtel helemaal verkeerd uitwerken.
De basis voor die reflecties vormen de in april 2021 beschikbare gemeentelijke herstelplannen waarvan wij hebben kunnen kennisnemen, de VNG-bijeenkomst waarin over aandachtspunten voor herstelplannen is gesproken en enkele interviews met deskundigen die niet bij de bijeenkomst aanwezig konden zijn. Op basis van de reflecties bieden we gemeenten aan het einde van dit essay een gespreksagenda om het gesprek over onvoorspelbaarheid in hun gemeente concreet mee te voeren, dan wel om te reflecteren op herstel- en vernieuwingsplannen die er al zijn.