In dit essay trekken we lessen naar aanleiding van de ervaringen die binnen de Rijksoverheid zijn opgedaan met het eerste échte interdepartementale programma-DG: het programmadirectoraat-generaal Samenleving en COVID-19 (DGSC-19). Dit DG werd opgericht om tegenwicht te bieden aan wat in de Haagse binnenkringen ook wel ‘het witte-jassen-perspectief’ is gaan heten, door verbreding van de waardenafweging, door het schetsen van (middel)lange termijnperspectieven en door de evaluatie en verantwoording vorm te geven.
DGSC-19 is niet een organisatie in de klassieke zin van het woord, maar nadrukkelijk vormgegeven als een netwerk: medewerkers zijn er niet in dienst, maar blijven op de loonlijst van het ministerie dat ze via een ‘om niet’ constructie heeft uitgeleend. Na verloop keren zij ook weer daar naar terug. Bijzonder aan DGSC-19 is ook de poging om bestuurlijke rugdekking en politieke verantwoordelijkheid vorm te geven via zogeheten ‘sponsoring’, om uitdrukking te geven aan het idee dat per thema het politiek en ambtelijk eigenaarschap kan wisselen. In het essay verkennen we hoe deze innovatieve constructie te beschouwen en te beoordelen is. Ook formuleren we negen lessen voor toekomstige experimenten met vergelijkbare constructies op basis van de ervaringen die met het interdepartementale programma-DG zijn opgedaan.